Ontstaan van de Dolomieten
Vele miljoenen jaren geleden was het gebied van de Dolomieten een uitgestrekte vlakte die zich in de loop der eeuwen ontwikkelde tot een tropische zee met atollen en vulkanen.
In het Trias werden in deze zee hoge koraalriffen gevormd door organismen en sedimenten. Door intense vulkanische activiteit werd er ook herhaaldelijk vulkanisch materiaal afgezet tussen en boven de riffen. De sedimenten op de zeebodem werden in de loop van de tijd en onder hoge druk steen.
Toen de Afrikaanse continentale plaat tegen de Europese plaat duwde, werden de bergen opgetild. Grote gesteentepakketten schoven over elkaar en plooiden. De Dolomieten kregen vervolgens hun typische uiterlijk door het verweringsproces, waarbij de verschillende gesteentelagen in verschillend tempo werden geërodeerd.
Een typisch kenmerk van de Dolomieten is de plotselinge afwisseling tussen grillige rotsen en glooiende, groene alpenweiden. De reden hiervoor ligt in de verschillende harde gesteentelagen, in de verschillende gelaagdheid van deze lagen (gemakkelijk te herkennen, bijvoorbeeld, op de westelijke flank van de Rosengarten) en in de afwisselende stijging en daling van hele rotsblokken als gevolg van overstromingen.
Tot op de dag van vandaag kun je de versteende bewoners van de oerzee zien in de vorm van fossielen op veel Dolomieten. Bijzonder mooie en indrukwekkende fossielen uit de Dolomieten zijn te zien in verschillende Zuid-Tiroolse musea, zoals het Museum DoloMythos in Innichen, het GEOPARC Innichen of het Natuurhistorisch Museum in Bolzano.
Dolomieten
De Dolomieten ontlenen hun naam aan de Franse geoloog Déodat de Dolomieu, die de gefossiliseerde koraalriffen als het ware als nieuwe rotsvormen "ontdekte". Wat De Dolomieu in de 18e eeuw deed, namelijk op geologische ontdekkingsreis gaan, kan vandaag de dag nog steeds.
Een speciale tip voor amateurgeologen en gesteenteonderzoekers is bijvoorbeeld de Padon-rug tussen het Sellamassief en de Marmolada, die volledig uit lavagesteente bestaat; of de ruige Sesto Dolomieten, die in de noordelijke wanden van de beroemde Drei Zinnen dezelfde magnesiumachtige gesteentelagen hebben als het Catinaccio-massief.